De mogelijkheden van software zijn oneindig
Sinds 1 januari is hij terug op de plek waar hij zich vijfendertig jaar geleden als student elektrotechniek vergaapte aan de Burroughs-computer. Nu is hij directeur van het ITEA-office, een Europees programma dat onder de vlag van EUREKA de ontwikkeling van software en embedded systems stimuleert. Kees van Mourik over de noodzaak van samenwerking op het gebied van software, de TU/e van vijfendertig jaar geleden 'kortzichtige' kritiek op Philips.
ITEA (Information Technology for European Advancement) ging drie jaar geleden van start op initiatief van Philips. Samen met de bedrijven Alcatel, Barco, Bosch, Bull, DaimlerChrysler, Itatel, Nokia, Siemens, Thales en Thomson multimedia werd het programma in het leven geroepen om samenwerking te bevorderen bij de ontwikkeling van embedded software. De achterliggende gedachte was dat de Europese landen een achterstand hebben ten opzichte van bijvoorbeeld de Verenigde Staten en het Verre Oosten. Om deze in te halen werd een programma opgesteld dat loopt tot 2007. Tot die tijd wordt zo'n 3.2 miljard euro geinvesteerd, waarvan de deelnemende Europese overheden een deel financieren. Op dit moment lopen er ruim dertig projecten en dit jaar komen er nog zo'n dertig bij. Gemiddeld beslaan ze vijftig tot tweehonderd manjaren.
Een vereiste voor deelname aan het programma is dat bedrijven, instituten of universiteiten uit verschillende landen de handen ineenslaan. De overheden van de Europese landen betalen vijfentwintig tot vijftig procent van de onderzoeksbudgetten. Zij bepalen zelf welke onderzoeken voor subsidie in aanmerking komen en ITEA adviseert daarbij. ITEA financiert zelf geen projecten, maar plaveit de weg naar nationale subsidie door de organisatie van inschrijvingen. Ook geeft ITEA hulp bij het vormen van consortia, ondersteunt juridische zaken, onderhoudt contacten met overheden en beoordeelt de kwaliteit van de projecten.
Volgens Van Mourik is samenwerking bij de ontwikkeling van software heel belangrijk. 'Je ziet dat de budgetten die bedrijven in de VS beschikbaar stellen vele malen groter zijn dan in Europa. Als we niet oppassen lopen we dus op het gebied van embedded systems steeds verder achter en bedrijven kunnen die achterstand niet individueel inhalen. De kennis die nodig is en de kosten die gemaakt worden vragen om gezamenlijke research.'
'De mogelijkheden van software zijn oneindig', constateert Van Mourik. Maar de tijd die het kost om het te ontwikkelen is de grote beperking. 'Software is een explosief groeiende activiteit. Dit komt doordat de functionaliteit van producten hoe langer hoe meer door software wordt bepaald. Je krijgt steeds meer generieke hardware die geprogrammeerd kan worden. Daardoor gaan de eigenschappen van de producten in de software zitten. Omdat de hardware steeds goedkoper wordt, kun je steeds meer software kwijt in een product. De capaciteit van microprocessoren gaat zo snel zo snel omhoog dat je ze niet meer geprogrammeerd te krijgt. Om een nieuw softwarepakket voor een tv te maken heb je nu minstens honderd manjaar nodig. In een nieuwe gsm gaan ook honderden manjaren zitten. Je kunt wel een nieuwe chip bakken, maar hem vullen is een ander verhaal.'
Kritiek als zou software technologie achterlopen bij de ontwikkeling van hardware vindt hij dan ook kortzichtig. 'Ik weet niet waarom men zegt dat software achterblijft bij hardware. Dat is een oppervlakkige waarneming. Een tv in het topsegment bevatte vijftien jaar geleden 100 KB software. Nu is dat 5 MB. Iedereen vindt dat vanzelfsprekend. Voor auto's geldt hetzelfde verhaal. Het zal niet lang meer duren voordat we het normaal vinden dat een auto zelf afstand houdt tot een voorganger en via de traffic control meldt dat je beter een afslag kan nemen. Je moet je bedenken hoeveel software daar voor nodig is. Ik denk dat het binnen niet al te lange termijn heel normaal is dat in een gemiddelde auto 30 of 40 MB software met tientallen microprocessoren zit.'
Philips-man
Philips nam het initiatief tot ITEA dat gehuisvest is op het TU/e-terrein. Van Mourik is drie maanden geleden aangesteld als officedirecteur.
Dat de keus op hem viel, is niet verbazend. Bij Philips heeft hij op het gebied van research & development gewerkt als lid van het managementteam van tv en daarvóór was hij onder andere verantwoordelijk voor de productontwikkeling van tv bij een vestiging in België. Ook was hij manager van hardware-development Philips Data Systems in Apeldoorn.
Bij Philips bevond hij zich in de frontlinie van R&D, en ook bij ITEA wordt zijn passie voor technologie gevoed: 'Ik kan niet alle ITEA-projecten op de voet volgen, maar er zijn er waar ik echt bij wil zijn omdat ze mijn bijzondere interesse hebben. Zo zijn er projecten op het gebied van software voor het huis van de toekomst, ja, die wil ik volgen. Net als de ontwikkeling van softwarearchitectuur in auto's. Als er reviews zijn van deze projecten, dan ben ik daar bij. Ik kan mijn nieuwsgierigheid dan niet bedwingen.'
Ondanks dat Van Mourik het gezicht is van ITEA, blijft het Philipsbloed hem door de aderen stromen. Het gemak waarmee leken kritiek leveren op het bedrijf, raakt hem dan ook nog altijd. 'Nederlanders reageren vaak erg terughoudend op Philips. Zij vergeten dat het bedrijf in Europa nummer 1 is op het gebied van televisie. Het is een van de weinig overgebleven Europese fabrikanten van betekenis op het gebied van consumentenelektronica. Ik zie regelmatig publicaties, zelfs van hoogleraren, die precies weten hoe het binnen Philips gaat. Ze komen vaak met het voorbeeld van de videorecorder. Als je claimt er verstand van te hebben en je draagt nog steeds dat voorbeeld aan, dan laat je dat hiermee niet blijken. Uit onderzoek onder studenten komt Philips als meest aantrekkelijke werkgever uit de bus. Dat is al jaren zo.'
TU/e-terrein
Dat het kantoor van ITEA in Nederland moest komen, daar was iedereen het over eens, maar de keuze voor vestiging op het TU/e-terrein was niet vanzelfsprekend. Er werd gezocht naar een aansprekende omgeving met een klimaat waarin gemakkelijk contacten met andere onderzoekers kunnen worden gelegd. Een universiteitsterrein leek daarvoor geschikt en omdat de TU/e uitstekende faciliteiten aanbood, was de keuze gemaakt.
In de relaties met de TU/e valt volgens van Mourik nog wel winst te behalen: 'Er lopen al informele contacten met onderzoekers. Er zijn contacten met EESI (Eindhoven Embbeded Systems Institute) dat in projecten participeert. TU Delft participeert ook, en ze treedt op als expert in de beoordelingen van projecten. Dat kan de TU/e ook gaan doen.'
Met zijn verhuizing van Philips naar het Laplacegebouw op het TU/e-terrein kwam Van Mourik enkele maanden geleden terug op de plek die hij vijfendertig jaar geleden verliet. In de tussentijd was hij wel een keer op de TU/e geweest. 'Een jaar of tien geleden zochten mijn zoons een universiteit om te gaan studeren. Ik heb hen heel trots de TU/e laten zien. Ik zag toen dat er niks veranderd was. In de werkplaats van GTD stonden nog dezelfde machines', grinnikt Van Mourik. 'Toen ik hier in januari voor het eerst weer dagelijks rondliep kwam de herinnering aan vijfenderdig jaar geleden terug. ITEA zit in het Laplacegebouw, indertijd was dit dé plek op de universiteit. Dit was het Rekencentrum. Hier stond het grote mainframe, de Burroughs-computer met een rekencapaciteit waarover we tegenwoordig teleurgesteld zouden zijn als die in onze laptop zou zitten. Ja, dit is heilige grond. We kwamen als jonge studenten dit gebouw binnenlopen met tweehonderd pondskaarten om ons algol-programmaatje te proberen. Dan liet je die bak weer eens uit je handen vallen en moest je alles weer op volgorde zetten.'